Oosterbeek schilderswandelingen....project in uitvoering
We gaan aan de wandel in Oosterbeek. Hier en nu, anno 2023. En terug in de tijd, tweede helftnegentiende eeuw, toen Oosterbeek een schildersdorp was of zelfs een schilderskolonie. Tussen grofweg 1850 en 1900 wemelde het hier van de schilders die het pittoreske landschap ontdekt hadden als inspiratiebron voor hun artistieke ontwikkeling, hun schilderscarrière.
Een vaste kern kwam tijdelijk of zelfs definitief in Oosterbeek wonen, maar evenzoveel schilders kwamen op bezoek om buiten aan het werk te gaan.
Vóór deze periode maakten schilders hun landschappen in het atelier. Nu gaan ze voor het eerst buiten, in de open lucht, aan het werk. Dat kon ook nu pas goed. Met de introductie van olieverf en tubes werd het ineens een stuk gemakkelijker om de verfspullen onder de arm te nemen en het landschap in het landschap te schilderen. Dit was geen specifiek Nederlandse nouveauté, maar op andere plekken in Europa ontstonden soortgelijke ‘kolonies’. Tussen 1830 en 1910 zouden naar schatting meer dan 3.000 kunstenaars ‘en plein air’ werken, verspreid over 80 kolonies in 11 landen.
In Oosterbeek ontstond in die periode een vaste kern van landschapsschilders rondom de fameuze Johannes Warnardus Bilders. Dat was waarschijnlijk deels en niet in de laatste plaats te danken aan de aanleg van een nieuwe spoorlijn tussen Utrecht en Arnhem, met nieuwe stations in Oosterbeek en Wolfheze. Want niet alleen in het dorp Oosterbeek, maar ook in de omliggende dorpen Wolfheze, Renkum en Heelsum waren veel populaire plekken te vinden voor de negentiende-eeuwse landschapsschilders.
Ik wil geen geijkte wandelroutes maken met de zoveelste obligate korte infostukjes over landschap, schildersdorp en schilderijen. Het gaat mij erom de beleving van het huidige landschap als wandelaar, routemaker te vergelijken, te contrasteren en te harmoniëren met de beleving van de landschapsschilders van het landschap in de tweede helft van de negentiende eeuw. Aan de hand van schilderijen en primaire teksten van verschillende schilders en schrijvers. In het licht van de relatie tussen pen en penseel, schrijven en schilderen. Maar ook in het kader van een theoretisch debat over kunststromingen als realisme en romantiek, de verwarring over en contaminatie van zulke indelingen en uiteindelijk de onhoudbaarheid van het gekunstelde onderscheid. Ik hoop met een meer essayistische aanpak het verschil te kunnen maken. Wordt vervolgd......
Maria Vos, De Rijn bij Oosterbeek, 1861-1867
Peter Delpeut gaat in zijn boek ‘In het zwart van de spiegel’ op zoek naar geschilderde landschappen in het voetspoor van de zeventiende-eeuwse landschapsschilder Claude Lorrain. Hij komt op de pagina’s 435/436 tot een verrassende en inspirerende bespiegeling over het verband tussen zeventiende-eeuwse landschapsschilderijen en wandelen. Maar ik denk dat je het best breder kunt trekken. ‘Landschappen worden op hun schildersezel bewandelbaar. Ze nodigen je uit om op pad te gaan, je krijgt zin om te gaan wandelen.’
“Als de schilders van de zeventiende eeuw iets aan het landschapsschilderen hebben toegevoegd, dan zijn dat de vele kilometers begaanbare paden, de ontelbare voetstappen waarvan je kon geloven dat je ze echt kon zetten. Landschappen werden op hun schildersezel bewandelbaar. Wat Philips Koninck met polders deed, lukte Claude met de Campagna, je uitnodigen om op pad te gaan (…..) Van een Claude krijg je zin in wandelen. (…) Beloftevol is nooit beter in verf uitgedrukt dan door de landschapsschilders van de zeventiende eeuw, zowel door die van de Lage Landen als hen die zich in Rome vestigden. Zij brachten het land als een bekijkbaar fenomeen, als een bron van visueel geluk tot volle wasdom. (…) De wandeling was niet langer een verplaatsing, maar je legde er het land mee aan je voeten, je omhelsde de natuur ermee. Een wandeling was er niet om je voeten te plezieren, maar je ogen.” (p. 435/436)