Jan Schonk, Hemelsche Bergpad
Houtsnede van Jan Schonk, met de titel Hemelsche Bergpad, ca. 1923
Th. De Jager schreef een overzichtsartikel over werk en leven van Jan Schonk in het tijdschrift De Roeping, jaargang 4 (1925-1926). De kunstenaar wordt aan het begin van het verhaal gelijk goed ‘weggezet’. “Schonk, die nerveuze sombere man met z'n zwervende ogen, die geen minuut kan blijven zitten, en die in beroering komt als er hard of druk gesproken wordt, die opgevreten wordt van chagrijn, Schonk hoort naar 't karakter van z'n kunst in deze rij.” Deze karakteristiek kan ik niet helemaal of beter gezegd helemaal niet plaatsen. We leven nu wel honderd jaar later natuurlijk, dus is het vast de geest van de tijd die me ontgaat. Het werk van Schonk bestaat, behalve dan die enkele landschapsbeelden, grotendeels uit dierfiguren en ik kan daar weinig nervositeit in ontdekken. Ze lijken me eerder statisch en onbeweeglijk.
De Jager schetst in een noot de biografie van Schonk. “Jan Th. Schonk, geb. 11 Juni 1889 (in Schiedam) woonde in z'n kinderjaren in Delft en Schiedam, daarna te Rotterdam. Hier bezocht-ie de decoratieve cursus van de Academie voor Beeldende Kunsten onder Huib Luns. In 1918 leert-ie de techniek van de litho onder Moulijn. In 1920 naar Oosterbeek. Hier leert-ie de techniek van de hout- en linoleumsnede aan. In de winter van '23 op '24 studies in Artis in Amsterdam. In 1925 aardewerk.” Na een uitvoerige bespreking van de dierfiguren stipt De Jager de houtsnede waar het mij om te doen is in een bijzinnetje aan: “de knoestige stammen-en-takkenplaat Hemelsche Bergpad, met de wirwar van de mosbodem”. Wel een bijzondere zin trouwens met mooie woorden.
Zo op het eerste gezicht is het misschien niet eens zo’n heel spannende zwart-wit plaat van een paar boomstammen met kronkelende wortels. Toch word ik dit bos ingetrokken. Waarom? Ik zal zo precies mogelijk, als een fenomenoloog, proberen te beschrijven wat ik zie en wat ik ervaar en welke gevoelens en gedachtes dat bij me oproept. Aan de linkerkant tel ik op de achtergrond, wat hoger gelegen, acht bomen, waarbij één boom, de zesde, duidelijk op de voorgrond treedt. Deze boom heeft een meer geprononceerde vorm. Tussen de vijfde en zesde boom zie ik omhoog stekende, dunnere takken. Ook tussen nummer zes en zeven en naast nummer 8 nog een paar takken. Op de zwarte stammen zijn korte en langere witte lijnen en zijstrepen getekend om de bomen écht te doen lijken, om ze te laten leven.
Maar dan de vier bomen aan de rechterkant die langzaam aflopen naar beneden, die een heel ander karakter lijken te hebben. Ze zien er in ieder geval anders uit: grilliger door de neerhangende, fijner gestructureerde takken en drukker met meer witte lijnen en strepen. Ik begin te twijfelen of de eerste boom wel één boom is. Is het een tussenboom of zijn het misschien twee bomen die achter elkaar staan? De eerste boom (of twee?) is niet alleen van deze vier (of vijf?) het meest dominante, in het oog springende exemplaar maar staat ook overduidelijk oog in oog met nummer zes van het andere hoge stel. Neutraler gezegd: ze staan pal tegenover elkaar. Er is ook een grotere tussenruimte tussen nummer 1 (of zijn het er twee?) en de andere drie. Nummer 1 heeft een dikke, licht gebogen stam, terwijl de andere drie smaller zijn en kaarsrecht omhoog de lucht ingaan. Of smaller lijken, omdat ze verder naar achteren staan, een kwestie van perspectief?
Genoeg over de bomen of “knoestige stammen-en-takken”, zoals De Jager ze kort-en-krachtig kenschetst. De bodembedekking plaatst ons voor grotere raadsels. Zien we hier de “mosbodem” zoals De Jager veronderstelt of zijn het de boomwortels in een opengewerkte versie? Hoe dan ook, vooral aan de linkerkant van de houtsnede is de (onder)grond heel fijn geciseleerd getekend. Van links naar rechts gaat het van heel gedetailleerd naar steeds grover. En dan het pad. De titel van het werk is Hemelsche Bergpad. Waar moeten we dit pad situeren? Als ik zo vrij mag zijn om te interpreteren, dan heb ik het vermoeden van een pad tussen de eerste negen en de laatste drie bomen. Daar is de grootste ruimte tussen de bomen in. Mijn ervaring als padenzoeker zegt me dat ik me op de juiste weg bevind. Maar heel duidelijk is het op de tekening niet te zien, dus het blijft gissen.
De Hemelse Berg is een bekend landgoed in Oosterbeek, met een lange en bewogen geschiedenis. Het echtpaar Kneppelhout-van Braam bewoonde het landgoed in de 19e eeuw en heeft veel gedaan voor de kunstenaarswereld en de bevolking van Oosterbeek. De Kneppelhouts verfraaiden het landgoed met een nieuw landhuis en een grote parktuin die werd aangelegd door de bekende tuinarchitect Hendrik Copijn. Nu kun je hier nog steeds prachtig wandelen in de glooiende bossen, over statige bomenlanen en langs snel stromende sprengenbeekjes. Geen wonder dat de schilders die in de 19e eeuw in Oosterbeek woonden veel van de idyllische plekjes op de Hemelse Berg (what’s in the name?) tot onderwerp van hun schilderijen of tekeningen gemaakt hebben. Zo ook Jan Schonk die begin 20e eeuw van 1919 tot 1928 in Oosterbeek woonde en daar een aardewerkfabriek had.
Wat roept deze prachtige plaat bij mij op? Allereerst verwondering, over hoe een eenvoudige zwart-wit tekening zoveel teweeg kan brengen. Verbazing over de vele contrasten: tussen de verschillende bomen, tussen hoog en laag, tussen bos en bodem, tussen rechte lijnen en kromme kronkels, tussen gesloten en open ruimte. Maar ook een lichte shock, want hoezeer het op een realistisch bostafereel lijkt, het is overduidelijk een ‘gekunstelde’ tekening. De bosgrond aan de linkerkant van de tekening associeer ik met een slangenkuil of een Medusahoofd, met krioelende wormen of een tot leven komend wortelstelsel dat de argeloze wandelaar in een val gaat lokken. Ook het kader, de uitsnede is bijzonder. We zien alleen het onderste deel van de boomstammen, ze worden als het ware afgehakt. Onze blik reikt niet verder dan het kader. Niet heel geruststellend, een beetje dreigend zelfs, maar is de ervaring van het sublieme in de kunst niet altijd een beetje eng? Wat heeft dit nog met de werkelijkheid van de Hemelsche Berg en een pad te maken? Het wekt de suggestie, maar meer ook niet.
Ik word geraakt door de symbolische beweging, de artistieke levendigheid van het heuvelachtige bos dat ik zo goed ken en waar ik zo graag wandel. De tekening probeert met picturale middelen een beleving van de natuur op de Hemelse Berg vast te leggen en vast te houden. Jan Schonk schenkt mij een nieuwe kijk op het landgoed in Oosterbeek en ik ben nog steeds op zoek naar het pad tussen de bomen.
Matthijs Maris, Landgoed De Oorsprong
Het landgoed De Oorsprong te Oosterbeek, ca. 1860 (olieverf op doek)
Het is natuurlijk geen toeval dat dit schilderij van Matthijs Maris sterk doet denken aan de houtsnede van Jan Schonk die ik hiervoor beschreef. Beide beelden verwijzen naar hetzelfde landgoed De Oorsprong in Oosterbeek. Waren Schonk en Maris op dezelfde plek toen ze gegrepen werden door het contrast tussen boven en beneden, hoog en laag, tussen bomen en bodem? Of was Jan Schonk geïnspireerd door het schilderij van Maris en heeft hij zestig jaar later zijn eigen interpretatie van deze plek gegeven? Of heeft hij misschien de plek helemaal niet gezien en zijn schilderij gemaakt op basis van een ander beeld? Zelfs als het om een weergave van exact dezelfde plek zou gaan en zelfs als er overeenkomsten zijn, zijn de verschillen tussen de twee beelden even groot, zo niet groter.
Ga je op zoek naar literatuur over Matthijs Maris, dan kom je al snel uit bij overzichtsartikelen die niet alleen alle werk van deze Maris -hij had twee broers die ook bekend werden als vertegenwoordigers van de Haagse School, Jacob en Willem- in vogelvlucht doornemen, maar die zijn biografie en bijzondere karaktertrekken op de voorgrond stellen. “De kunstenaar wiens ambities zo hemelhoog zijn dat het een verlammende uitwerking heeft op zijn productie: in de kunstgeschiedenis is het een steeds terugkerend archetype. Het lot van zulke makers is niet te benijden. Frustratie is hun dagelijks brood.” In 2017 was er in het Rijksmuseum een overzichtstentoonstelling van zijn werk. In de Volkskrant van 1 december schreef Stefan Kuipers een weinig verheffend verhaal, waarbij hij bovenstaand schilderij afdeed als “een stuk dampende bosgrond, de boomwortels grillig als de gezichtsbeharing van een oude man”. Overigens wel een mooie metafoor.
In het Biografisch Woordenboek vinden we een duidelijker toelichting op zijn Oosterbeekse werk. “De Oosterbeekse landschappen, naturalistisch geschilderd met de nodige aandacht voor fijne details, zijn uitgevoerd in warme roestbruine tonen, olijfgroene tot geelgroene tinten, met hier en daar zachtgrijs en een teer lichtblauw in de hemelpartijen. In boomstammen en bovengrondse wortels heeft Matthijs met de achterkant van de penseel lichte lijnen gekrast om de structuur te accentueren. Sommige delen van boslandschappen of schuren geven in de olieverf een typische structuur te zien, een grein, alsof hij op grof papier had gewerkt.”
Joke de Wolf schreef in De Groene van 17 juni 2015 naar aanleiding van een tentoonstelling specifiek over dit schilderij. “Matthijs Maris, de middelste van de drie schilderende broers, maakte er in 1860 De oorsprong (bosgezicht te Oosterbeek): een close-up in bruintinten van boomwortels waartussen een watertje ontspringt. Met krassen en vegen in de natte verf is het een gewaagd experiment, qua onderwerp en compositie was Maris duidelijk beïnvloed door de Franse Barbizon-kunstenaars – ook hij was er kort daarvoor op bezoek geweest.
Het zijn de donkere kleuren die mij het schilderij in trekken. Ik wil er deel van uitmaken. Ik wil tussen de lichtgroene, ijle, bijna verdwijnende bomen staan om naar de diepe kuil te kijken. Het bovenste deel van het kader is bijna idyllisch met de vriendelijke golvende lijnen van de bosgrond. Maar dan slaat de stemming om. Ik huiver voor de afgrond. Is het erosie, afkalving? Of is het een gegraven gat? Hoe dan ook, ik ben gefascineerd door het geweld dat hier heeft plaatsgevonden. Het lijkt of er hele stukken aarde zijn weggeslagen waardoor de wortels van een paar bomen bloot zijn komen te liggen. De boom aan de rechter zijkant lijkt dood. De lieflijkheid van de bovenste rand van het schildererij staat in schel contrast met de bijna barokke, wilde natuurexplosie in dit gat. Of gaat mijn fantasie nu met mij op de loop? Wortelstelsels, takjes en blaadjes versterken mijn gevoel van verwarring. Bij nader inzien valt me pas op dat er water uit een houten koker naar beneden valt. Een ondergrondse waterleiding? Is dit de oorsprong van de Oorsprongbeek?